Echte landlopers zijn passé

 

Nee, échte landlopers zijn er niet meer, toch niet in onze streken. Zelfs de voormalige landloperskolonie in Merksplas is enige jaren terug volledig opgedoekt.

Maar in het verleden waren die er wél. In Poelkapelle (en omstreken) was er zelfs een die heel vermaard was : lange Miel – ook wel "Miel de koppendraaier" genoemd.

Alle "Kapellenaars" hebben hem gekend in de periode tussen de twee wereldoorlogen. Een rijzige figuur die rondzwierf in de streek, en overnachtte in boerenschuren. Dan gaf hij zijn paspoort en zijn lucifers in bewaring aan de boer (voor die boer was dat een geruststelling dat er in zijn schuur niet gerookt zou worden … tussen al dat stro). Gabriëlle Baute vertelde : Op ons hof heeft hij heel veel overnacht. Als hij ’s avonds aankwam gaf hij spontaan zijn papieren en lucifers. Hij kwam vooral in het weekend, en schoof dan mee aan tafel voor het avondmaal … en er ging geen keer voorbij zonder dat hij over zijn moeder verteld had. Daarna trok hij zich terug in de schuur, waar hij met jutezakken zijn "nest" maakte in het stro. ’s Morgens kwam hij zich dan wassen, smeet zijn "kluts" over zijn schouder en vertrok weer. Maar er waren veel hoeven waar hij voor zijn overnachting een karwei moest doen, zoals het uitmesten van de koestal.

Miel de koppendraaier

Zijn echte naam was Emiel Vanderhulst, en hij had zijn domicilie in Roeselare. Maar niemand kende hem onder die naam. Iedereen had het over "Miel de koppendraaier", en die bijnaam dankte hij aan zijn favoriete bezigheid – zijne "stiel" zeg maar: de koperen koppen van obussen afdraaien, om ze te verkopen. André Decaestecker noemt hem in zijn boek "de koning der ontmijners". Hij was dan ook een specialist in zijn vak. Tussen de twee wereldoorlogen zijn heel wat mensen verongelukt bij pogingen om de obuskoppen te verwijderen. De meeste plattelanders verkozen dan ook om dat niet meer te proberen. Maar Lange Miel dus wel … hij had dan ook een grote ervaring opgebouwd. En toch, één keer heeft ook hij er bijna het leven bij ingeschoten. Toen een bom die hij wilde ontmantelen wél ontplofte. Het was in de omgeving van de hoeve Lietaert (Peerdebeekstraat), en hij had een ferme hoofdwond. Maar hij overleefde: dankzij het feit dat het vroor stolde het bloed heel vlug en was hij behoed van het leegbloeden. Hij hield er wel een put in zijn voorhoofd aan over - een litteken waar hij eigenlijk wel fier op was, en op aanvraag deed hij even zijn "klak" af om het te laten zien.

Je bent landloper als je geen vaste woonplaats hebt, en te weinig geld op zak hebt : de spreuk zegt dat je voldoende geld moest bijhebben om een brood te kunnen kopen. Op de keper beschouwd kon je Miel dan ook geen landloper noemen. Juist omdat zijn vrijheid hem goud waard was wilde hij in geen geval opgepakt worden als landloper. Hij zorgde dan ook steeds dat hij precies voldoende geld op zak had. Maar hij was hoe dan ook een rusteloze ziel. Enkele malen heeft men hem willen opnemen in een tehuis in Roeselare (eens werd hij bij ziekte zelfs enkele dagen verzorgd in het nonnenklooster in Poelkapelle), maar hij kon nergens aarden, en was binnen de kortste keren weer weg, weer aan het rondlopen voorbij velden en weiden, langs hagen en beken. Een zwerver in hart en nieren !